Werumeus Buning, in zijn onmisbare „Ik zie, ik zie, wat gij niet ziet", verhaalt er over op kernachtige wijze En toen het land groen en rijk werd bouwden de groote heeren hier hun kasteelen van boerderijen, waar ze zomers bij zichzelf te gast gingen op versche melk en brood, en een en ander meer, want zoo waren ze boeren en schippers die een grooter wereld hadden leeren ploegen. Er zijn hier (Beemster) wel vijftig van die boerde rijen geweestsommige met royale bosschages, parken en poorten, volslagen buitenverblijvenandere waarin rijk koopmanschap en zin voor boerenbedrijf samen gingen zoo een is de „Eenhoorn"achter huisde de boer, vóór is het schoon huis, met zijn zaal, huiskamer en opkamer voor de heerschappen. Een gangetje voert van achter naar voor. Daarlangs kwamen de boter en de kaas, de versche eieren, het groot stuk vleesch, en al het andere goede van het Noorderkwartier. Orde en onderscheid moet er zijn." Van deze heerenplaatsen is de Eenhoorn als gebouw het mooist, de meest geslaagde combinatie van statige barokarchitectuur met een wei-overwogen, voor den tijd zeer moderne inrichting van het bedrijfsgebouw. Een aantal andere in de Beemster zijn minder monu mentaal, en sterk in verval. Wat wij nu echter zien, wat Werumeus Buning niet heeft waargenomen, is de verwantschap van de ter- reinindeeling der heerenboerderijen met die der buiten plaatsen. Terwijl het normale boerenerf, buiten de droogmakerijen een eilandje is tusschen de slooten, zonder een sterk gemarkeerde indeeling, bestaat het erf van de heerenboerderij uit een aantal duidelijk onder scheiden elementen. Er is, naast het huis, een boom gaard, al of niet gecombineerd met den moestuin, om geven door een sloot; het eigenlijke binnenerf vormt een apart eiland, en soms treffen wij achter of aan de andere zijde een derde aan, als kalverweide. Die groep 121

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 119