HOOFDSTUK IX BUITENVERBLIJVEN IN DE DROOGMAKERIJEN In de tijden toen de Oostindische Compagnie nog geweldige dividenden uitkeerde, toen de pelshandel in Nieuw Nederland een goede zaak was, toen de traan- kokerijen op Spitsbergen floreerden en alles naar den wind scheen te gaan, had de koopman dikwijls benauw de oogenblikken wanneer hij aan de toekomst dacht. Hij maakte goede winsten in alle deelen van de wereld, winsten die hij gaarne uitgaf aan het voeren van een grooten staat, aan zijn vermaakplaats, zijn speeljacht en zijn dravers, aan zijn verzameling van rariteiten of zeldzame bloembollen. Maar hij was te veel realist om niet in te zien dat de monopoliepositie van de Zeven Provinciën een zaak was van voorbijgaanden aard, dat eens de wereldhandel zich zóó uit zou breiden, dat het afgeloopen zou zijn met het buitensporig gewin. Hij zocht dus naar beleggingsobjecten, veilige, niet deprecieerende, die hij vond in bezit van grond en boerderijen, in ontginning en in het winnen van nieuw land door het droogmalen van meren en plassen. Of de eerste veertig, vijftig jaar deze beleggingen een behoorlijke rente opleverden, speelde bijna geen rol, wanneer de hoofdsom maar veilig was. Zoo zijn, door de samenwerking van de vlucht uit het geld en het genie van de dijkmeesters en molen- meesters, waaronder Leeghwater uit de Rijp, de groote droogmakerijen tot stand gekomen, de Zype, de Beem- ster, Schermer, Wormer en Purmer, de Heer Hugo- waard, de Diemermeer en vele kleinere. De participan ten kregen hun gronden toegewezen, en lieten, dikwijls met bijstand van den bouwmeester van hun grachten huis, boerderijen zetten als woon- en werkplaats voor den bedrijfsboer en -als zomerverblijf je. 120

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 118