ringen waren te Heemstede, Zeist, het Loo, de Voorst
en in al die andere kleinere buitens.
Johannes d'Outrein dicht in 1700
„Hier vind ik weer iets, dat ik niet voorbij kan
stappen,
Maar dat mijn oor en oog te samen soo verbaast,
Dat ik my selfs vergeet. Het water ruischt en raast
Hier soo geweldig dat men pas elkaar kan spreeken,
Of voelt den spraakgalm door het stroomgebied ver-
breeken.
Hier vind ik een fonteyn, gantsch pragtig opge
maakt,
Daar (soo het schijnt) een Hert het stroomend
water braakt
Dat ruisschend neervalt met drie of vier cascaden."
Waar sinds de wijzigingen in de 19e eeuw, door
Petzold en Zocher, de hellingen zoet afvloeien naar de
vijvers bij het kasteel, lag vroeger een serie terrassen,
versierd met beelden en monumentale trappenin het
midden boog zich een der terrassen half cirkelvormig
naar achter, rondom het beeld van
„Een vliegende Fortuin, van binnen is sy loodt,
Van buiten schoon verguldvan voren heeft sy
lokken,
Maar is van agter kaal, sy word daar niet getrokken,
Wanneer se aan 't vlieden is, en keert heel selden
weer.
Dus is 't gelegen met het aardsch geluk en eer
Het staat seer wankelbaar en vliegt geswind daar
henen
't Is in een oogenblik uit uw gesigt verdwenen
Al is het schoon verguld, 't is maar van binnen lood,
Dat swaar om dragen valt, dogh van waardy niet
groot."
106