nig daarbij noodig is er een recht uit te doen
ontstaan. Het is merkwaardig te gaan zien
tot welk gebruik van de strook stadsgrond
vóór het huis het menschelijk vernuft heeft
geleid. Men vindt onder de hooge stoep
een flinken toegang tot het onderhuis met
ter eenre zijde een privaat en ter andere zij
de een kast. In de stoep gaat een trapje af
met een derde buitendeur, bij breede huizen
aan weerszijden, zoodat het deftige grach
tenhuis vier buitendeuren heeft. Men vindt
bij de huizen in de oude stad in de pothuizen
een regenbak, een privaat met beerkuil, zelfs
een bakkersoven onder de straat gemaakt of
een keukenaanrecht en als 't kan bij de hoek
huizen nog een verhuurbaar pothuis, waarin
een schoenlapperij, bloemenwinkeltje of an
der klein bedrijf wordt uitgeoefend.
Het is geen wonder dat in onzen tijd de
noodzaak ontstond deze aanwassen te be
teugelen. In de straten waar het verkeer toe
nam, werden rijwegen en voetpaden noodig.
Zoo is het gekomen dat in de winkelstraten
zooals Kal verstraat en Leidschestraat vrij
wel alle stoepen met toebehooren zijn ver
dwenen. Dat is reeds begonnen in de acht
tiende eeuw, toen in de steden van Neder
land de luifels verboden werden.
In Utrecht verscheen in 1745 een „Publica-
60