ze gunst was ten gebruike van het huis en
niet voor iets anders, dus niet om het pothuis,
dat was voor de steenen potten van de
koocken, de keuken, aan een schoenlapper te
verhuren of om de platte stoep als openlucht
werkplaats of als opslag te verhuren. Men
mocht ook niet meer nemen dan was toege
staan. Dat bewijst een keur van 1663, waar
bij het Stadsbestuur ordonneerde, dat voor
het gehruyken van stadsgrond van nu voort-
aan geene pothuysen of regenbakken in de
stoepen of onder de straet sullen mogen
werden gemaeckt dan ten overstaen van
Rooymeesteren om te werden gereguleert
de recognitie aen de regenten van het ael-
moesseniershuys deser stede sullen moeten
betalen. Dit was een aanvulling op de rege
ling van het gebruik. De stadsgrond onder
de stoepen was vrij van rechten, maar voor
wat daar buiten ging moest de huiseigenaar
iets betalen hetgeen men nu precario pleegt
te noemen.
Er is geen beter middel om de menschheid
te beteugelen, dan door haar iets te laten be
talen. Geen enkel middel heeft zoo goed ge
holpen als precario in den strijd tegen ont
sierende reclame en dergelijke uitwassen.
De Amsterdamsche stoepen leeren hoe ver
de begeerte van den mensch gaat en hoe wei-
59