gebakken steenen, met mortel van kalk en zand, veel kalk en weinig zand. Dat ge beurde na het leggen. De vorsten werden van buiten, de pannen van binnen ingevoegd en deze voegen met een pannenstrijker vlak gestreken. Elke dorpsmetselaar kan nu nog netjes pannen strijken. Dat was een heel goe de werkwijze, want wie in de grachtenpalei zen op den zolder gaat kijken, treft daar de eeuwenoude dakvlakken in keurigen staat aan. Later vond men dat niet deftig, om van bin nen de pannen te zien. Ook al om minder kans op lekkage te hebben, werd eerst houten schotwerk aangebracht, dat als een bord op het huis lag. Op deze bebording lagen de pannen los op elkaar, want van buiten aan strijken gaat niet. Daardoor kreeg men last van afwaaien der pannen, een bezwaar, waarvoor men thans nog altijd moet boeten en waaraan alleen de burgerbaas vreugde beleeft, die na eiken storm de weggewaaide pannen moet inboeten. Omdat in Holland de bodem geen goed drinkwater oplevert, werd de goot, die op den grond langs het huis lag, al spoedig naar boven gebracht, van hout gemaakt en opge hangen onder den schoot van het dak, waar het water af schiet. Deze goot werd in „Holt- 25

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 31