Brederode werd aangesteld. Afgekeurde steen moest binnen drie dagen buiten de stad gebracht worden of werd anders verbeurd verklaard met een boete van 3 gulden per 1000 steenen. Behalve het keuren op deugdelijkheid, wer den ook maatregelen genomen tegen de le vering van baksteen van ongelijke afmeting. De Heeren van den Gerechte verklaarden, dat zulks soms ,,10 ten 100 verscheelt, ende niet verwerkt kunnen worden tot groote ver kortingen en incommoditeyt van de goede ingezetenen". Daarom werd in 1684 de maat van moppen-drielingen op een lengte van „7 duym houtmaat" vastgesteld (18 cm), waarvan „twee breedten een lengte als ook twee dikten een breedte uytmaken". In 1720 werd nog eens aan „de stedelijke maet en keur" herinnerd „dat ieder in sijn soort wel doorbacken en van goed aloy sul len moeten sijn" en voorts „dat niemand kleynder mopsteenen sal mogen brengen dan negen houtduymen lang (23 cm), breed vier en een halve duym (113^2 cmende dik een en vijf sesde duym (4.7 cm), naar welckers dikte de ses steenen te samen in de dikte een voet moeten uytmaken (28.3 cm), te weten de onder en bovensteen sonder daer onder te begrijpen de klinkmaat en de plavey". De 12

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 16