Blijenhoek een hok had getimmerd. Zij ver
zocht dit duivenetablissement te doen weg
nemen of verplaatsen, omdat zij veel last had
van het „geraes en gekir en vuyligheid in
het regenwater".
Bij de uitgifte van bouwterreinen bij de
groote stadsuitbreiding in de 17de eeuw, be
paalde de stad dat ,,het ambacht van Cuy-
perije of 't Ambeeld gebruickende" verbo
den was. Men weerde dus het lawaai. Maar
„sullen oock op de getimmerten van deselve
Erven geen platten mogen gesteld worden."
Dat is de reden dat men tot nu langs de
hoofdgrachten geen werkplaatsen en geen
duivenplatten aantreft.
Maar nog steeds wordt den duivenhouder
zijn plezier niet ontnomen, ziet men de zwie
rende vluchten duiven boven de stad.
92