HOOFDSTUK VIII. ONDERHOUD VAN BEPLANTINGEN. Aan beplantingen moet de noodige zorg worden be steed. Dit dient met toewijding te geschieden. Te veel nog verkeert men in de meening, dat, als er eenmaal geplant is, de rest wel aan de natuur kan worden overgelaten. Zoo eenvoudig is het echter niet! In de eerste jaren na het planten, wanneer de ver plante boom en struik zich aan de nieuwe omstandig heden moet aanpassen en tot nieuwen groei moet komen, is het van belang, dat de groei zoo veel moge lijk wordt bevorderd. De bewerking van den grond en eventueele bemesting, die aan het planten vooraf gaan, hebben reeds ten doel de omstandigheden voor den groei zoo gunstig mogelijk te maken. Onkruid- groei kan de ontwikkeling sterk belemmeren door onttrekking van voedsel en vooral van vocht aan den bodem. De opneming daarvan wordt door de bij het verplanten onvermijdelijke beschadiging van het wor telstelsel min of meer ernstig bemoeilijkt. Het is dan ook gewenscht, de eerste jaren na het planten den grond rondom de boomen en struiken geregeld te zuiveren van onkruid- en grasgroei. Voorts moeten de boomen en struiken, die niet aanslaan, in het volgende plantseizoen door nieuwe worden vervangen. Bij het vastzetten van boomen aan steunpalen dient er op te worden gelet, of de boombanden en boom beschermers de boomen wellicht beschadigen. Het is dan noodig, tijdig daarin te voorzien. Tot het onderhoud van beplantingen behoort ook het snoeien, een verplegingsmaatregel, die dikwijls proble men oplevert, doch waaraan niet valt te ontkomen. Boomen langs wegen kunnen niet aan hun lot worden 76

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 87