zulks voor hen, die er gebruik van moeten maken,
een groot ongerief beteekent. Het nalaten van de
verbetering is dan ook zeker niet de oplossing. Er
zijn inderdaad tal van wegen, die na jarenlange ver-
waarloozing een grondige verbetering behoeven. Het
komt echter slechts aan op de wijze, waarop zulks
geschiedt. Daarvoor zijn bezwaarlijk voorschriften te
geven; hoofdzaak is, dat een en ander ter plaatse
wordt bepaald en dat daarbij rekening wordt ge
houden met de voornaamste elementen, welke op
de schoonheid van den weg invloed oefenen. De
leiding van het werk behoort te berusten bij per
sonen, die de waarde van het landschapsschoon juist
aanvoelen en voldoende aesthetische ontwikkeling
bezitten om een goed geheel tot stand te kunnen
brengen.
Wanneer men de verbetering noodgedwongen ge
paard moet laten gaan met opoffering van schoon
heid, zal door het aanbrengen van nieuwe beplan
ting het verlies op den duur moeten worden her
steld. Bij het planten van boomen dient men echter
anderzijds niet in overdrijving te vervallen; zoo be-
hooren geen boomen te worden geplant op plaatsen,
welke er niet voor geschikt zijn of waar geen be
hoefte er aan bestaat.
Ook bij den aanleg van nieuwe landwegen is het
van belang, zorg er voor te dragen, dat de wegen
zoo goed mogelijk aansluiten bij het landschap. Het
is buitengewoon belangrijk, dat in de plaats van de
schoonheid van het vroegere landschap nieuw land
schapsschoon ontstaat, niet alleen in ontginningen,
maar vooral ook in gebieden, waar oude, ondoel
matige verkavelingen worden verbeterd. In den regel
hebben deze maatregelen tot gevolg, dat het oor
spronkelijke karakter van het landschap totaal wordt
gewijzigd, wat voor het landschapsschoon veelal geen
winst beteekent. Van des te meer gewicht is het dan
73