op een vaste maat vastgesteld, de afwatering vol
slagen theoretisch opgezet; aan de vastgestelde ruim
te tusschen weg en rijwielpad werd sterk de hand
gehouden. Daardoor ontstond een technisch wellicht
bevredigende weg, maar er werd geen of onvoldoende
rekening gehouden met de aanwezige begroeiing.
Waar deze een beletsel vormde voor het van te voren
op papier vastgestelde plan, werd zij volledig ver
wijderd om daarvan vooral geen hinder te onder
vinden. Ging de verbetering bovendien gepaard met
verbreeding dan moest ook elke begroeiing naast
den weg verdwijnen. Het kon niet uitblijven, dat op
deze wijze veel intiem natuurschoon verloren ging.
In den regel zijn verbeteringen van dezen aard vol
strekt niet noodig en is het zeer wel mogelijk, dat
gene te sparen, wat voor het landschapsschoon van
waarde is. Veelal behoeft een landelijke weg niet
overal even breed te zijn, zoodat een geringe ver
nauwing, b.v. ten behoeve van het sparen van een
mooien boom, de gebruikswaarde van den weg in
het geheel niet schaadt. Ook het fietspad behoeft
niet zuiver recht te liggen en kan zonder bezwaar
zich voegen naar de terreinsgesteldheid.
Het is daarom uiterst gewenscht, dat degenen, die
met de verbetering worden belast, gevoel bezitten
voor de waarde van de eenvoudige, aantrekkelijke
schoonheid. Tevens is het van belang, dat ook de
wil wordt getoond, de verbetering met de geringste
opoffering van schoonheid uit te voeren.
Wie zijn oor te luisteren legt, hoort soms de ver
beteringen onnoodig of overdreven noemen. Zij, die
zoo spreken, zouden niets liever zien, dan dat die
maatregelen geheel werden nagelaten. Als men
onder gunstige weersomstandigheden in den zomer
van dergelijke wegen gebruik maakt, denkt men er
echter gewoonlijk niet aan, dat er ook tijden zijn,
waarin ze ternauwernood begaanbaar zijn en dat
72