HOOFDSTUK VI
VERBETERING VAN BESTAANDE WEGEN.
In de beschouwing over dunning van beplantingen is
reeds de verbetering van bestaande wegen ter sprake
gebracht. Inzonderheid werden daarbij de gevolgen
van verbreeding met betrekking tot oude beplantingen
nagegaan. Het is wenschelijk, dit onderwerp wat uit
voeriger te behandelen.
Verbetering van bestaande wegen houdt veelal ver
breeding van den weg in. Dit brengt bij smalle wegen
gewoonlijk met zich, dat beplantingen langs den weg
of in de onmiddellijke nabijheid er van niet gehand
haafd kunnen worden. Komen langs den weg slooten
voor, dan zullen die in den regel moeten worden ge
dempt en door nieuwe vervangen. De er langs aan
wezige begroeiing kan daarbij niet worden gespaard.
Het oorspronkelijke karakter van den weg wordt op
deze wijze dan ook al licht meer of minder sterk aan
getast, waarbij verlies aan natuurschoon niet kan
uitblijven. Verbreedingen gaan veelal met vrij aan
zienlijke kosten gepaard, waardoor de neiging ontstaat,
den grondaankoop zoo veel mogelijk te beperken. Dit
heeft echter weer het groote nadeel, dat voor het aan
brengen van nieuwe beplanting slechts weinig ruimte
beschikbaar komt, zoodat het vrijwel onmogelijk wordt
het geleden verlies te herstellen of nieuwe schoonheid
in de plaats te brengen voor hetgeen verloren ging.
Verbreeding van bestaande wegen is dan ook in het
algemeen ondankbaar werk, bovendien duur en dan
nog in technisch opzicht dikwijls half werk. Een en
ander hangt uit den aard der zaak sterk af van de
mate van verbreeding, van de beteekenis van den te
verbeteren weg, van de aanwezige beplanting, van de
64