sen van auto's en motoren verstoort de rust en is niet
bevorderlijk aan de met het vertoeven in de buiten
lucht beoogde ontspanning.
Is het niet mogelijk het rijwielpad op behoorlijken af
stand van den rijweg te leggen, dan is het aangenaam
als er een scheiding aanwezig is in den vorm van
boschjes of groepen struiken. Het is in dit zelfde ver
band gezien, ook een voordeel, indien de rijwielpaden
lager liggen dan de weg, waar het snelverkeer plaats
vindt.
In het algemeen is de combinatie van autosnelweg
met rijwielpad weinig gelukkig. De snelrijdende auto
mobilist zal veelal de voorkeur geven aan openheid van
het landschap, terwijl de zichzelf en trager voortbe
wegende wielrijder behoefte heeft aan luwte en meer
afwisseling; daar ook hij niet van elk uitzicht ver
stoken wil zijn, mag de dichtheid van beplanting ech
ter niet al te zeer worden geaccentueerd.
De autosnelweg is over lange trajecten recht en over
zichtelijk, hetgeen voor den wielrijder weinig aantrek
kelijk is. Niet, dat de wielrijder geen prijs zou stellen
op korte verbindingen, maar beide soorten van ver
keer hebben tegenstrijdige belangen, die zich moeilijk
laten vereenigen. Alleen als het wegprofiel zeer breed
is en een indeeling mogelijk maakt, waarbij beide
wegen als afzonderlijke eenheden kunnen worden
behandeld, is een combinatie minder verwerpelijk.
Aan dezen eisch van groote breedte zal uit hoofd van
de kosten doorgaans bezwaarlijk kunnen worden vol
daan. Aan geheel afzonderlijke wegen voor beide
soorten verkeer moet bij gelijkblijvende kosten dan
ook in het algemeen de voorkeur worden gegeven.
Voor het aanbrengen van groepen struiken is in het
algemeen ruimte noodig. Een struik moet, om tot zijn
recht te komen, behoorlijk kunnen uitgroeien; niet
alleen in de hoogte, maar vooral ook in de breedte.
Bij een beperkte ruimte kunnen beter boomen dan
61