die het voor een goede ontwikkeling behoeft, terwijl
op tal van plaatsen ons klimaat niet medewerkt. Het
gedeelte, dat wel blijft groeien, zal nog tal van jaren
een storend element in het landschap vormen.
Het fatale gevolg van het uitplanten van op zich
zelf dikwijls inderdaad zeer fraaie heesters en co
niferen is, dat de smaak van talloos velen er grondig
door is bedorven, waardoor men verder dan ooit
afdwaalt van den weg om tot het juiste inzicht in de
werkelijke waarde van een eenvoudige, maar gave
structuur van het landschap te geraken.
Dit brengt helaas met zich, dat men blijft vragen naar
het gebruik van sierheesters op plaatsen, waar deze
uiteraard niet thuis hooren. De schoonheid van de
sierplanten wordt zoo hoog aangeslagen, dat men de
verhoudingsgewijs belangrijke uitgaven gaarne er
voor over heeft. Of men daarbij ook rekening houdt
met de geregeld terugkeerende kosten van het nood
zakelijke onderhoud, welke zeker niet mogen worden
onderschat, is een vraag, die in vele gevallen ontken
nend moet worden beantwoord.
Het is uiterst lastig, de ernstige fout van het op deze
wijze bederven van de smaak te herstellen. Noodza
kelijk zal het dan ook zijn een ieder het aantrekkelijke
van het Nederlandsche landschap in zijn ware ge
daante te laten zien en zelf te doen opmerken, wat
hier als fout is aangewezen. Slechts dan zal de over
tuiging, dat wij met de „verfraaiing" van het land
schap door middel van het planten van sierheesters
op verkeerd spoor zijn geraakt, algemeen worden
gedeeld.
Laten wij er toch voor waken, dat de gave en rustige
structuur van óns mooie Nederlandsche landschap dat
door alle jaartijden heen reeds oneindig veel afwis
seling biedt, niet verloren gaat
Een moeilijkheid bij het voldoen aan den eisch van
een juiste aanpassing aan het landschap komt vooral
58