hun schaduw en beworteling. Bij graanteelt worden
zelfs de boomen langs wegen als hinderlijk beschouwd
en niet alleen om hun schaduw, maar ook als de
plaatsen, vanwaar musschen aanvallen op het te velde
staande graan ondernemen.
Langs smalle polderwegen worden dikwijls boomen in
geknotten vorm gebruikt. De knotwilg en knotpopu-
lier kunnen op de smalle bermen nog bevredigend
groeien. Zij kunnen als poten zonder wortels worden
aangebracht. Dit is van belang, doordat de ruimte
dikwijls te beperkt is voor het planten van boomen
met wortels. De geknotte vorm biedt het voordeel, dat
de kronen niet te zwaar worden en de stammen kort
zijn, waardoor het gevaar, dat bij storm de boom met
wortel en al den weg zou vernielen, wordt vermin
derd. In plaats van knotwilgen wordt ook wel hak
hout van wilg, els of esch aangetroffen, dat evenals
de knoten een goede geleiding aan het verkeer geeft,
in het bijzonder bij duisternis en mist. Ook valt dik
wijls een combinatie van knoten en hakhout waar te
nemen. Tal van deze wegen zijn door deze wijze van
beplanting van een intieme schoonheid, in het bijzon
der als in het voorjaar het fluitekruid de bermen siert.
Zijn plaatselijk de bermen breeder, dan geven daar
opgaande boomen aan het geheel een aangename
afwisseling.
Dergelijke beplantingen kunnen in het landschap als
gesloten coulissen werken. Het wegennet is echter in
den regel weinig dicht, zoodat voor een te veel niet
licht gevaar ontstaat.
Volgen wegen in polders waterkeerende dijken of
kaden, dan worden opgaande beplantingen niet steeds
geduld vanwege het gevaar, dat bij omwaaien er van
de waterkeering kan loopen. Veel hangt hierbij echter
af van den aard dezer dijken of kaden. Het kan niet
worden ontkend, dat vooral in slappen bodem dit ge
vaar inderdaad aanwezig is. De mate er van hangt
54