zen, eventueel van oprijlanen naar op eenigen afstand van den weg gelegen boerderijen. Deze beplantingen verlevendigen het landschap, brengen afwisseling, scheppen intieme schoonheid en verdiepen wijde ver gezichten. Ongetwijfeld draagt ook het water dikwijls tot de aantrekkelijkheid van het geheel bij. Naarmate de beplanting langs polderwegen, dichter is, neemt de intimiteit van de schoonheid toe, vooral wanneer de wegen smal zijn. Het is van belang, te constateeren, dat vele beplan tingen, welke om haar schoonheid worden geroemd, niet met dit doel, althans niet uitsluitend daartoe zijn aangebracht. Dit is ook geenszins noodig, want bij beplantingen kan zeker het nuttige met het aange name samengaan. Het nuttige element is ongetwijfeld van beteekenis, want zou dit geheel ontbreken, dan zouden vele beplantingen haar plaats moeten inrui men voor andere doeleinden, welke de schoonheid niet of althans niet in gelijke mate zouden dienen. Het is dan ook gewenscht, dat het aanbrengen van beplan tingen zoodanig geschiedt, dat deze zoo goed mogelijk aan haar doel beantwoorden en dat zoo eenigszins mogelijk daarvan baten in de toekomst vallen te ver wachten. Ook dan zal, bij den steeds toenemenden roep om verhooging van de productiviteit van den bodem, met het volste recht de plaats van de beplan ting in het landschap in economisch opzicht kunnen worden verdedigd. In polderlandschappen blijven beplantingen in hoofd zaak beperkt tot de wegen en tot de erven; in het laatste geval zijn zij in den regel bedoeld als beschut ting en tevens als verfraaiing. In weidegebieden komen ook nog wel beplantingen langs perceelgren zen e.d. voor. Het grondgebruik heeft daarvan geen hinder, terwijl bij ruw weer en in warme tijden het vee er beschutting en schaduw vindt. Op bouwland daarentegen veroorzaken boomen al spoedig last door 53

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 60