wegen, waar de toegangen tot de landerijen uit brug
gen bestaan.
In het polderlandschap hebben wij te kampen met de
moeilijkheid, dat het sortiment boomen, dat wind
goed verdraagt, zeer beperkt is. Daarbij komt nog,
dat de iep tot de snelle groeiers valt te rekenen. Het
is dan ook alleszins verklaarbaar, dat bij het vervan
gen van den iep steeds groote voorkeur valt op te
merken voor snel groeiende houtsoorten, als populier,
wilg en in mindere mate esch. Dikwijls hoort men
over andere houtsoorten de opmerking, dat ze niet
willen groeien. Dit beteekent echter niet, dat ze inder
daad niet zouden gedijen, maar men bedoelt feitelijk
te zeggen, dat ze niet snel genoeg groeien.
In het polderlandschap zouden bijna alle houtsoorten
wel kunnen groeien, althans indien de voor verschil
lende houtsoorten onontbeerlijke luwte aanwezig is.
Aan beplantingen in het polderlandschap kan echter
zelden voldoende dichtheid worden gegeven om den
factor wind uit te schakelen, zoodat het goed bestand
zijn tegen wind een alles overheerschende eisch. wordt,
zoodat de keuze dikwijls wel moet vallen op populier,
wilg of esch e.d. Het feit, dat het bestand zijn der
boomen tegen voortdurenden wind samengaat met
snellen groei, drukt zijn stempel op de typische schoon
heid van het polderlandschap.
De wegen in onze polderlandschappen kunnen, wat
de beplanting betreft, sterk uiteenloopen. Wij kennen
hierbij de uitersten van een dichte beplanting tot het
geheel onbeplant zijn.
Ook de geheel onbeplante wegen kunnen zeer fraai
zijn. In den regel is het dan echter niet de weg zelf,
maar de omgeving, die ons boeit, hoewel de weg zelf
door beloop en indeeling ook schoonheidselementen
kan bevatten. De bekoring van de onbeplante wegen
gaat veelal uit van de beplantingen buiten den weg,
van die rondom de boerderijen en langs perceelsgren-
52