blijken, dat in ons land voortreffelijk werk wordt ge daan om tot een oplossing van het iepenziektevraag- stuk te geraken. Dit geschiedt onder leiding van het in 1930 opgerichte Comité in zake bestudeering en bestrijding van de iepenziekte, waarin wetenschap en praktijk zijn vereenigd. Het valt in het bijzonder voor ons polderland schap als een groot verlies te beschouwen, dat van den iep afstand moet worden gedaan. Anderzijds heeft het zijn nut, dat noodgedwongen aan een al te een zijdig gebruik van een houtsoort een einde is moeten komen. Ook heeft het optreden van de iepenziekte, die samenviel met de groote veranderingen in het wegverkeer, er toe geleid, het vraagstuk van de weg- beplantingen uit een nieuwen gezichtshoek te bekijken. Het, kan niet worden ontkend, dat de iep langzamer hand overal werd aangeplant, zonder dat voldoende werd overwogen, of de standplaats er wel voor ge schikt was. Zoo is de iep bv. zeer gevoelig voor veel ruimte in den grond. Zijn de bermen smal en is de grondwaterstand hoog, dan lijdt de iep een kwijnend bestaan. Ook op armen grond voelt de iep zich in het geheel niet thuis. Dat de iep sterk reageert op ruimte voor zijn wortels, kan herhaaldelijk worden waargenomen. De bekende, golvende kronenlijnen van iepenbeplantingen langs polderwegen met bermslooten valt hieruit te verkla ren. Ter plaatse van de dammen in de slooten als uitwegen voor de landerijen langs den weg, vindt de iep meer ruimte voor zijn wortels dan elders, doordat de wortels ter plaatse in het land kunnen doordringen. Deze gunstiger groeiomstandigheden hebben ten ge volge, dat de iepen zich tot zwaardere en hoogere boomen ontwikkelen. Dit verschijnsel openbaart zich zoo sterk, dat reeds uit de verte de plaats der dammen valt aan te wijzen, terwijl de golvende kronenlijn wordt gemist bij iepenbeplantingen op dijken of langs 5i

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 58