verbindende schakel tusschen den weg als technisch bouwwerk en het landschap. Het is niet mogelijk, de eischen, waaraan de aan kleeding van den weg, in verband met zijn bestem ming en ligging moet voldoen, te formuleeren. Wel kan worden gezegd, dat de regelmatige beplanting als systeem, moet worden afgekeurd. Er zijn tal van voor beelden, die het bewijs daarvoor leveren. Bij het aanbrengen van nieuwe beplantingen zal ieder geval op zich zelf moeten worden beoordeeld. Als richtlijn zal moeten gelden, dat, indien de aesthetische belangen tot hun recht worden gebracht, de beplan ting behoort te harmonieeren met het karakter van het landschap, waardoor de weg leidt. Dit wil niet zeggen, dat de beplanting steeds zou moeten overeen komen met het landschap, maar de aard van de be planting moet zoodanig zijn, dat het karakter van het landschap daarin althans tot op zekere hoogte tot uitdrukking komt. Met beplanting moet zeker niet een gewilde verfraaiing worden beoogd. Naarmate het omgevende landschap minder aantrekkelijk is, zal de beplanting meer op zich zelf mogen en zelfs moeten staan. Verschillende factoren zijn hierbij van invloed zooals de plaats, de vorm, de dichtheid, de hoogte van de beplanting, ook de houtsoort, de bodemgesteldheid en de beschikbare ruimte. Belangrijk zijn ook de onderlinge verhoudingen van de elementen, waaruit het omgevende landschap is opgebouwd en die de schoonheid van het landschap als geheel beïnvloeden. In het algemeen zal in een landschap, dat afwisseling biedt, ten gevolge van een zekeren rijkdom aan hout opstanden, gemakkelijker aanpassing te verkrijgen zijn dan in een open polderlandschap, waar de beplanting op zich zelf een sterken invloed heeft. In die. gevallen betreft het als het ware het scheppen van een min of meer op zich zelf staand weglandschap. Meer en meer hoort men de meening verkondigen, dat 45

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 50