aanwezig, dan kan het voorbereidend snoeien, dat in
den regel uitgaven vergt, waar tegenover geen even
redige inkomsten staan, worden nagelaten.
In een regelmatige beplanting van rijen boomen blij
ven door verschillende omstandigheden dikwijls enkele
exemplaren in groei achter. Ook gaat in den loop der
jaren door een of andere oorzaak hier en daar een
boom dood of wordt er een door storm vernield of
ernstig aangereden. In dergelijke gevallen is men
spoedig geneigd, in de ontstane opening nieuwe boo
men te planten. Dit is echter slechts dan aan te raden
als de opening in een jonge beplanting is ontstaan en er
een redelijke kans is, dat de nieuw geplante boom met
de reeds aanwezige beplanting zal kunnen opgroeien.
Het planten van jonge boomen in oude beplantingen
moet beslist worden ontraden, omdat de later tus-
schengeplante boomen in den regel een kwijnend be
staan lijden, althans niet gelijkwaardig worden aan
de bestaande beplanting. Bovendien vestigt men daar
door eerst recht de aandacht op een dergelijke plaats,
terwijl de bestaande verhoudingen in de regelmatige
beplantingen worden verstoord. Het tusschenplanten
heeft ook weinig zin, aangezien de tusschengeplante
boomen na het vellen van alle oude boomen steeds
min of meer in grootte en omvang zullen verschillen
van de boomen, die bij het eventueel aanbrengen van
een nieuwe beplanting worden gepoot, zoodat de ge-
wenschte eenheid achterwege blijft. Enkele hiaten in
een regelmatige beplanting doen bovendien weinig of
geen afbreuk aan de schoonheid van het geheel. Bij
laanbeplantingen komt het veeleer op het geheel aan,
dan op eiken boom afzonderlijk.
Uit den aard der zaak kan door dunning van beplan
tingen wel een grootere plantafstand in de rij worden
verkregen, maar het is niet mogelijk op den afstand
der rijen onderling invloed te oefenen. Merkwaardig
is het, dat een ruimere plantafstand nochtans de sug-
38