verruimen uit aesthetische overwegingen of om met
bewaring van het landschapsschoon hout te oogsten,
dan zal de dunning ook bij minder groeikrachtige be
plantingen kunnen worden toegepast. Geldt het zeer
onregelmatig ontwikkelde of vrijwel uitgegroeide be
plantingen, welke door haar dichtheid een organisch
geheel vormen, dan moet een dunning, niet uitsluitend
bestaande in het wegnemen van minderwaardige en
onderdrukte boomen, die ontsierend werken en geen
beteekenis hebben voor de beplanting als geheel, wor
den ontraden. Het is echter uiterst bezwaarlijk, te
dezen algemeen geldende uitspraken te doenieder
geval dient op zich zelf te worden beschouwd. Het is
dringend gewenscht, de beoordeeling van wat op dit
gebied mogelijk is, over te laten aan ervaren des
kundigen.
Betreft het beplantingen, ten aanzien waarvan gevaar
bestaat voor het optreden van zonnebrand, dan ver
dient het aanbeveling, de dunning in te leiden door
de later te verwijderen boomen sterk te snoeien.
Onder zonnebrand wordt verstaan het verschijnsel,
dat optreedt tengevolge van te sterke bestraling door
de zon. De bast sterft aan de zijde, waar de sterkste
bestraling plaats vindthij scheurt en valt vervolgens
af. Deze plaatsen zijn te beschouwen als groote won
den, welke niet spoedig overgroeien en gewoonlijk in-
rotting van den stam ten gevolge hebben.
Vooral beuken hebben van zonnebrand te lijden;
voorts eschdoorn, linde, esch, haagbeuk, kastanje; in
het algemeen die houtsoorten, welke een gladden bast
bezitten.
Het sterk insnoeien van de later te verwijderen boo
men heeft' ten doel, de blijvende boomen geleidelijk
bij den toekomstigen toestand aan te passen. Na
enkele jaren kan dan tot velling van de gesnoeide
boomen worden overgegaan. Zijn buiten de wegbe-
planting voldoende beschutting gevende beplantingen
37