laatste echter als geheel behouden blijft. De beplan tingen, welke voor dunning in aanmerking komen, zijn de regelmatige beplantingen, waarbij alle boomen in rijen eenzelfden onderlingen afstand hebben. Door individueele groeiverschillen en daarnaast door ver schillen in de standplaats en in de hoedanigheid van den bodem zijn de boomen onderling niet gelijk en vertoonen zij in verschillenden graad afwijkingen van een gemiddelde, dat op zich zelf kenmerkend is voor de beplanting als geheel. De regelmatige opzet van de laan is een deel van de typische schoonheid er van, zonder dat daarbij de onderlinge verschillen, hetzij in de richting van zware en hooge boomen, hetzij in de richting van dunne en lage boomen, duidelijk spreken, tenzij die verschillen zeer sterk afwijken van het ge middelde. Doch ook al komen deze afwijkingen voor, toch vormen de afwijkende individuen steeds een onderdeel van het geheel en vervullen zij als zoodanig een functie. Naarmate de boomen dichter opeen staan, ouder zijn en beter gegroeid zijn, vormt de beplanting meer of minder een organisch geheel, eventueel in combinatie met beplantingen, welke buiten den weg voorkomen. Dit is belangrijk, want dit houdt in, dat ingrijpen door een sterke dunning beteekent: verbre ken van het organisch geheel, zonder dat maatregelen kunnen worden getroffen, die den ge wijzigden toe stand wederom aanvult, zooals in den boschbouw bv. mogelijk is, door het aanbrengen van onderplantingen of onderzaaiingen. Het is noodzakelijk, dit bij dunning van laanbeplantingen te overwegen. Wanneer kan een dunning met gunstig gevolg worden uitgevoerd? In het algemeen kan worden gezegd, dat dunning uit overwegingen van houtteeltkundigen aard zin heeft, wanneer de beplanting groeikracht heeft en het te verwachten valt, dat de overblijvende boomen van de grootere ruimte zullen profiteeren. Wordt met de dunning uitsluitend beoogd, den plantafstand te 36

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 41