Hierna ging in 1841 het materieel beheer der groote wegen over aan het departement van Binnenlandsche Zaken en het geldelijk beheer aan dat van Financiën. Behalve het Rijk deden ook provinciën, gemeenten en waterschappen in verschillende deelen van het land veel voor de wegen; in het bijzonder moeten de pro vincies NoordBrabant en Overijssel worden genoemd. In 1875 bezat de provincie NoordBrabant reeds een lengte van ongeveer 750 km kunstweg. Overijssel is wat later begonnen. Meer en meer ondervond het verkeer belemmering van de talrijke wegtollen, welke zoowel op de Rijks- als op de provinciale, gemeentelijke en particuliere wegen voorkwamen. In Noord-Brabant werden in 1872 de provinciale tollen afgeschaft en de opbrengst der Rijkstollen afgekocht. In de plaats daarvan werd een provinciale belasting op de paarden ingevoerd. In 1873 volgde de afkoop van de gemeentelijke en andere tollen in deze provincie. Bij de wet van 22 Juli 1899 werd voor het Rijk de heffing van de rechten voor het gebruik van wegen, kanalen, havens, sluizen en bruggen afgeschaft. De tollen hebben heel wat ergernis gewektook lang nog nadat deze door het Rijk en andere provinciën waren afgeschaft. Nog steeds is ons land niet geheel vrij van wegtollen. In een circulaire van den Minister van Binnenlandsche Zaken aan de Commissarissen des Konings in de pro vinciën van 8 Mei 1876, no. 18, 3e af deeling, werd de beplanting der Rijkswegen wederom aan de orde ge steld. Deze circulaire luidde „Het regt tot beplanting van de Rijkswegen der ie „klasse en van die der 2e klasse, welke niet bij de „provinciën in beheer zijn komt aan den Staat toe. ,,De aanspraken, die de aangelande eigenaren vroeger „op de beplantingen der Rijkswegen hebben geput uit „het Decreet van 16 Dec. 1811 zijn vervallen door 15

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 18