Keizerlijke wegen, welke nog niet beplant waren en daarvoor geschikt werden geacht. De particulieren en gemeenten, welke langs den weg gelegen gronden in eigendom hadden, zouden tot die beplanting verplicht zijn. De aldus geplante boomen zouden toebehooren aan hen, die plantten. De beplan ting moest geschieden op de gronden der planters, op ten minste i m afstand van de buitenzijde der sloot, terwijl de wet van 9 Ventose an XIII de beplanting door particulieren op den weg zelf gelastte. De soort der boomen, de afstand en alle andere regelen, bij het planten in acht te nemen, zouden bij een „arrêté" van den prefect worden bepaald. Kwamen de particulieren of de gemeenten hun verplichtingen niet na, dan moest de prefect het beplanten voor hun rekening doen aanbesteden. Op dezelfde wijze moest hij han delen, wanneer de eigenaars hun doode of ontbreken de boomen niet vervingen of aanvulden. In beide gevallen waren de nalatigen strafbaar. Ook werden uitvoerige bepalingen uitgevaardigd over het snoeien en kappen der boomen, dat slechts mocht geschieden met vergunning van het openbaar gezag. Het Souverein Besluit van 10 Februari 1815, „tende rende om het decreet van den i6en December 1811 „omtrent de beplanting der groote wegen, het eigen- „dom, het rooien en snoeien der langs dezelve staande „boomen enz., door eenige andere algemcene bepa lingen te doen vervangen" ging van een geheel ander beginsel uit. Het maakte een einde aan de onteige ning zonder schadeloosstelling en bepaalde „dat alle „boomen, staande op of langs groote wegen, welke „oudtijds hadden toebehoord aan gemeenten, Colle- „giën of particulieren aan dezelven, evenals bevorens, „in wettigen eigendom zouden blijven toebehooren, en „zulks, niettegenstaande eenige beschikkingen, welke „daaromtrent ter contrarie mogten gemaakt zijn, zon- „der dat echter aan de eigenaren eenige vergoeding 12

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 15