HOOFDSTUK X.
BESLUIT.
Uit het voorafgaande moge blijken, van welke belang
rijke beteekenis de wegen zijn voor de schoonheid van
het Nederlandsche landschap.
De wijzigingen, welke zich in de laatste 1520 jaren
op groote schaal in ons wegennet hebben voltrokken
hebben op tal van plaatsen oude schoonheid aangetast.
Dit heeft bij menigeen bezorgdheid gewekt omtrent
hetgeen de toekomst ons in dit opzicht brengen zal en
omtrent de offers, welke op dit gebied nog zullen
worden gevraagd. Ongetwijfeld valt niet er aan te
ontkomen, dat hier en daar bestaande schoonheid
verloren gaat. Het is echter de vraag, of de verlangde
offers gerechtvaardigd zijn en of de oplossing van de
zich voordoende vraagstukken op zoodanige wijze
geschiedt, dat zij verantwoord is. Bovendien is het van
het allergrootste belang, dat reeds bij den eersten opzet
der plannen er naar wordt gestreefd, nieuwe schoon
heid te scheppen. De beplanting is van zeer veel be
teekenis voor de schoonheid van den weg, maar daar
naast zijn er nog tal van factoren, welke mede van
invloed zijn, zooals het tracé, dwarsprofiel, hoogte,
plaats, enz. De erkenning, dat een weg in de eerste
plaats zoo goed mogelijk heeft te voldoen aan zijn
voornaamste functie, als baan voor het verkeer, waar
voor de weg bestemd is, belet niet ook zijn schoonheid
van overwegend belang te achten.
Ongeveer tien jaar geleden, in een tijd waarin men
zich meer en meer met twijfel begon af te vragen,
of de aesthetische zijde van het wegenvraagstuk wel
voldoende tot haar recht kwam, heeft de Bond Heem
schut een permanente Commissie ingesteld, die den
92