waarin levende boomen tot palen worden gedegra
deerd. Zoo valt langs sommige wegen waar te nemen,
dat op de boomen strepen zijn aangebracht, om het
eigendomsrecht er mede aan te duiden. In de bui
tenbocht worden de boomen van „witte schortjes"
voorzien om de bocht aan te geven, als of er geen
andere middelen bestaan, waarmede hetzelfde kan
worden bereikt en die ook dienst kunnen doen als er
toevallig geen boomen in de buitenbocht voorkomen.
Witte paaltjes, mits van bescheiden hoogte, en daarbij
technisch goed verzorgd, ook wat hun plaatsing be
treft, voldoen in dit opzicht uit verkeers- en schoon
heidsoogpunt zeer goed. Bij uitwegen en zijwegen
ziet men herhaaldelijk witte ringen om de boomen
aangebracht om den weggebruiker op deze plaatsen
attent te maken. Uit verkeersoogpunt is dit on
getwijfeld nuttig, doch daarom behoeft dit nog niet
het middel bij uitnemendheid te zijn. Waar geen
boomen staan, geeft het geen oplossing.
Het aangeven van gevaren van gelijken aard geschiedt
op de zekerste wijze door daarvoor op alle plaatsen
één en hetzelfde teeken te bezigen.
Het is verheugend, dat de Rijkswaterstaat in 1940
in zijn voorschriften over de bebakening van wegen
heeft opgenomen, dat witte banden of strepen ter
aanduiding van bochten uit welstandspunt geen
aanbeveling verdienen dat deze niet behooren te
worden aangebracht of vernieuwd. In het bijzonder
is de motiveering belangrijk, aangezien daaruit blijkt,
dat het plaatsen van merken op boomen als ont
siering wordt beschouwd.
Het inzicht, dat de boomen langs wegen niet als
palen moeten worden misbruikt, begon reeds aardig
veld te winnen, toen de oorlog kwam en wegens de
verduistering plotseling allerlei voorzieningen noodig
werden. Ook de boomen werden in de volslagen
duisternis obstakels, waarmede rekening diende te
89