de verdiepingen, zoowel als het nisje waar St. Jan in staat en de top zijn afgedekt door frontons, zoodat dit gedeelte van den gevel een geheel ander karakter heeft. Pilasters komen alleen voor aan het nisje. Van het metselwerk is zeer veel werk gemaakt; men ziet links en rechts een medaillon met kopje in Itali- aanschen trant. Boven de deur staat in een cartouche Anno 1563. De groote geveltrappen zijn gevuld met zandsteenen beeldhouwwerk, dat doet denken aan voorbeelden van Vredeman de Vries. Het interieur bevat beneden slechts één ruimte, waar een groote verscheidenheid van koppen aan de consoles onder de balken te zien is. Het gebouw is in den loop der tijden niet altijd met de noodige zorg behandeld. In 1760 is volgens Abbing het St. Jansgasthuis aanmerkelijk vernieuwd. Zouden er toen de andere ramen in gekomen zijn? In 1794 is het „mooi gemaakt". De voorgevel werd „van nieuws opgebikt, eenige glasen ramen vernieuwt en voorts opgeverft." Die ramen zouden nog zoo kwaad niet doen, als de roeden niet wit geverfd waren, zooals nu het geval isze spreken te veel. In 1841 werd het gasthuis opgeheven en twintig jaar later is het in gebruik gekomen als kleedingmagazijn voor het garnizoen. Het beleefde nog een kritiek mo ment, toen in den Gemeenteraad van 4 Januari 187a een ministerieel schrijven werd behandeld met een voorstel tot afstand van het voormalige St. Jansgast huis, ten einde dat „tot een vereenigd post- en tele graafkantoor te herbouwen." Dit voorstel werd ver worpen het gebouw bleef kleedingmagazijn tot het garnizoen in 1922 werd opgeheven. Thans is de boter- 49 G. A. Abbing, Geschiedenis der stad Hoorn. Vervolg op Velius Chronyk. 1842. 4

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 55