-beekjes, die voor, tijdens en na de ijsbedekking hier
een weg zochten, hebben het oppervlak sterk ver
anderd.
Na het verdwijnen van het ijs zochten de oer-rivie-
ren echter haar beddingen, voor zoover zij door het
ijs versperd waren geweest, weer op, doch veel
nieuw materiaal brachten zij niet meer, zij namen
wel veel van het Noordelijke gesteente en ander
materiaal mee en deponeerden het veel verder
West- en Noordwaarts.
Tal van kleine rivieren en beken werkten aan deze
uitschuring mede, en zoo kreeg het hooger gelegen
Nederland de gedaante, welke het tegenwoordig
nog bezit, waarbij er dan nog wel nadrukkelijk op
gewezen mag worden, dat deze gedaante in hoogst
belangrijke mate door den mensch veranderd is, hij
legde dijken aan, verplaatste riviermonden of groef
nieuwe, bracht nieuwe verbindingen tot stand en
verbrak oude.
Primair dankt Nederland zijn schoonheid aan de
rivieren, die bouwden het op en gaven het zijn af
wisseling in landschappen. Door haar werkzaam
heid in de eerste plaats konden op onzen bodem de
talrijke hoogteverschillen ontstaan, waaraan het
zijn schoonheid te danken heeft. In Noord en West
heeft de zee de afwisseling nog vergroot, terwijl
natuurlijk ook bodembewegingen en veranderingen
van het zeespiegelniveau hun rol hebben gespeeld,
maar daarop kunnen wij hier moeilijk nader in
gaan.
Onze rivieren zijn thans beteugeld, met dijken,
77