in ernstige mate sprake van verlies wanneer de hei
den, vennen en andere oorspronkelijke natuur plaats
maken voor akkers en weiden, vooral wanneer deze
het karakter bezitten van „cultuursteppe". Er zijn
inderdaad zulke cultuursteppen in Nederland:
troosteloos prozaïsche velden met rechte wegen en
vaarten, leelijke huizen, zonder eenige verfraaiing
tot stand gekomen. Alleen in het voorjaar en in den
zomer, wanneer de gewassen groenen en bloeien,
de zon licht brengt over de aardappel- en rogge
velden, kan het er eenigszins behaaglijk zijn. Enorm
is het verschil met de in vroeger tijd tot stand ge
komen cultuurgronden, die geleidelijk op de woeste
gronden veroverd werden, zooals die om de oude
Drentsche, Gooische, Twenthsche, Geldersche en
Brabantsche dorpen heen. De meeste cultuurstep
pen vindt men in de veenkoloniale gebieden, in de
ontginningen op dalgronden dus. De natuur heeft
er in den loop van tientallen jaren wel iets ten goede
veranderd, om boerderijen en andere woningen zijn
beplantingen gekomen, evenals langs sommige we
gen, doch verder is het nieuwe landschap nuchter en
prozaïsch gebleven. Onze vlakke zandgronden heb
ben nu eenmaal meer noodig dan polders om het
aesthetisch gevoel te bevredigen. Elke nieuwe ont
ginning moet dan ook, voor zij in cultuur wordt ge
bracht, door een landschapsarchitect in studie wor
den genomen, opdat hij er een behaaglijk geheel
van maakt, waarin het prettig is om te wonen. Ge
lukkig wordt er de laatste jaren meer op deze dingen
gelet: er wordt gezorgd voor nieuw natuurschoon,
48