of struiken, een stukje „wilde" natuur, zijn zoo be haaglijk voor ons oog en hart, wij menschen zijn immers nog maar zoo korten tijd gecultiveerd, 't is nog niet eens een duizendtal jaar geleden, dat de mensch nog te midden der natuur leefde, steden hadden nog weinig te beteekenen. En nog verder terug? Eiken dag en eiken nacht zag men boomen en hoorde men het ruischen der bladeren, eiken nacht zag men het schitteren der sterren de mensch was zelf een met de natuur. Vanzelfspre kend is dus onze liefde voor het buitenwonen, onze ziel heeft behoefte aan omgang met de natuur. De natuur van nu is echter een geheel andere dan die van lang vervlogen eeuwen. Onze bosschen zijn van totaal ander karakter dan de oerwouden van den ouden tijd, oerwoud komt in ons land niet meer voor, het is allemaal verdwenen. Hier en daar ko men nog kleine resten voor, die er nog aan herin neren, zij hebben echter sterk den invloed van den mensch ondergaan, maar uit de nog aanwezige kruidenflora en den aard van het bodemprofiel kan men nagaan, dat er nog iets van den ouden tijd be waard is gebleven. Wij rekenen daartoe enkele kleine eiken- en ber- kenboschjes, de zoogenaamde „strubben" in Dren the, op de Veluwe en in Brabant en Limburg. Ook in den Gelderschen Achterhoek en Twenthe zijn nog wel boschfragmenten aanwezig, die in groote mate „natuurlijk" zijn. Voorts zijn daar de broek- 34 1) Men zie dr. A. Scheijgrond in „Het leven der planten", 1939, pag. 368 e.v.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 39