sche bezwaren verzetten zich daartegen, hoewel zich in Amerika zeer gunstige oplossingen hebben voor gedaan. Overigens heeft men hier ook waardige voorbeelden, zooals het Haarlemmerhout, het Alk maarder Hout, de Boschjes van Poot bij Den Haag, de Kralingsche Plas bij Rotterdam, de Schelling- wouder Breek (een doorbraakmeertje) bij Amster dam, het is een streven, dat wel zeer hartelijke instemming verdient. Maar waar niet is moet iets geschapen worden. Helaas hebben wij nu meerma len parkjes en plantsoenen gezien, die het dorps- en stadsmilieu niet verfraaien, doch het hebben bedorven. Ergens in een Achterhoeksch dorp komt op een pleintje met hooge stoere eiken op den ach tergrond een perkje met heesters voor, zoo in wan verhouding tot de omgeving, dat men het heele geval wel uit den weg zou willen ruimen. In Noord- Holland in het Waterland iets dergelijks, heesters, die er in het geheel niet passen. In tuinen zou zoo'n beplanting het niet slecht doen, maar op openbare ruimten is toch zeker een natuurschoon gewenscht, dat werkelijk schoonheid brengt. Natuurlijk is dit „verfraaien" (meestal goedbedoel de beunhazerij) nog lang niet zoo erg als het land- schapsbederf tengevolge van verkeerde bebouwin gen, vuilstorting en reclames. Dat is in vele provin cies ook opgevat als een groot kwaad, dat door ver ordeningen moet worden bestreden. Meestal gelukt dit niet in voldoende mate voor wat de bebouwin gen en vuilstortingen betreft. De neiging tot het beteugelen van het landschapsschoon bedreigende 107

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 124