schuw, scharrelt vrijmoedig rond in de berkjes en wil
gen langs den vijver, in 't eikenhout en de lijsterbessen.
Hij zingt heel mooi, meestal een liedje beginnend als
vinkenslag, maar eindigend in mooie uithaaltjes, vaak
steeds zwakker wordend, alles nog al hoog en van een
groote welluidendheid, een heel eigen timbre. Wie op
vogelzang let, merkt al gauw, dat iedere vogelsoort zijn
eigen kwaliteit van geluid, zijn eigen timbre, heeft,
evenals ieder muziekinstrument. Wie genoeg ervaring
heeft, kan dan ook meestal een zanger reeds herkennen
aan één enkelen toon. Probeer eens, het zoo ver te bren
gen. Ieder jaar krijgen we vier of vijf paren van die
Fitisjes in den Hof en ze zingen onophoudelijk, van
den vroegen morgen tot den laten avond en in den eer
sten tijd wel zeer duidelijk ter afpaling van hun gebied.
Aan de grenzen zie je dikwijls genoeg twee buurtjes
proclamaties tegen elkaar uitvaardigen. Het liedje dat
ons zoo vriendelijk in de ooren klinkt, is dan een strijd
zang. Wanneer er een de grens overschrijdt, dan zijn ze
dadelijk aan het vechten, met bek en vleugels en pooten.
Soms rollen ze ravottend in het pad, maken zich weer
los en gaan dan ook vliegend vechten.
Dergelijke grensincidenten zien we in den Hof ook heel
duidelijk bij Roodborstjes en Nachtegalen.
In mijn dagboek vind ik daarover het een en ander o.a.
op 19 Maart '36: „Twee roodborsten zingen een half
uur achtereen in elkanders nabijheid. Ze naderen elkan
der tot op zes meter en dan doet de een een uitval. De
buurman ontwijkt dien en wordt achtervolgd, maar ze
raken niet handgemeen. De zang werd al hooger en
hooger tot aan de grens van het voor ons hoorbare,
hoogstwaarschijnlijk ook nog wel daarboven. Waar ze
begonnen te vechten heb ik in gedachte een grenspaal
gezet."
Ieder jaar probeer ik een vogelkaart van den Hof te
maken, met de grenzen van de broedgebieden van Nach
tegaal, Roodborst, Fitis en Tuinfluiter. Dat is een
werkje voor de tweede helft van April en de eerste helft
33
Een Jaar In Thysse's Hof 3