van het beleg van de houten sterkte van Eerde in het jaar 1380. Deze houten toren was toen nog volkomen geschikt om weerstand te bieden aan een zwaar beleg. Te Eerde woonde toen Ridder Ever- ard van Essen, een roofridder, tegen wien Utrechts bisschop Floris van Wevelinckhoven in overleg met de steden Zwolle en Deventer en met de hulp van de heeren van Egmond-IJsselstein en van Arkel een strafexpeditie ondernam. Bij zoo'n ge legenheid mogen wij gerust aannemen, dat het aan vallend leger behoorlijk is uitgerust geweest, wat van belang is om de mededeelingen over dit beleg naar waarde te schatten. Er werden blokken steen tegen de veste geslingerd van 1300 pd., maar deze „scaden den houten huse niet, want die stenen steijten daer weder of, oft ballen geweest hadden, want die stilen ende balken waren so dicke als mo lenstanders, ende stonden bij dichte, die een bij den anderen, mer dat steenwerc worpen sij alle te stucken". Na een belegering van vijf weken en na het huis onafgebroken, nacht en dag te hebben aangevallen, werd het ingenomen: een sterkte is nu eenmaal niet sterker dan haar zwakste punt, want de toren bleek nog zoo hecht te zijn, dat de overwinnaars aan sloopen niet konden denken; de kroniek zegt immers: „dat houtwerc was so sterc, dat mens met geenre conste ontsloepen mochte. Ende doe stac men den brant daer in, ende 't bernde een gantse maent lang". De uitdrukkingen in deze kroniek laten, dunkt mij, geen twijfel over omtrent het uiterlijk: de toren, het eigenlijk fort, was in hout opgetrokken; steenen hadden misschien een palissadeering vervangen en een ringmuur ge vormd. Dat in 1380 een sterkte in hout wordt aan getroffen, zal eenerzijds met het voorhanden zijn van dit materiaal in een goede kwaliteit hebben verband gehouden, anderzijds is het de vraag, wan neer dit werk werd opgericht; al spreekt van Slich- 53

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1942 | | pagina 62