stieten. Waar deze uit bestonden weten wij bij
benadering. Gegevens over de eerste eeuwen na
het terugdringen der Romeinen zijn schaarsch. Dit
brengt dan ook mede, dat wij gretig gebruik maken
van de mededeelingen, welke het Beowulflied hier
over verschaft. Dit Angelsaksisch lied dagteekent
van rond het jaar 700; het ontstond waarschijnlijk
in midden-Engeland en het schetst toestanden uit
het begin der Vle eeuw in Denemarken en in het
Zuid-Westen van Zweden. 55) Voor ons is van be
lang, dat de vorst er in getypeerd wordt als de
„heerscher over- en de bestuurder" der burchten in
het land. In het gebied van Koning Hrodgar zijn
burchten, de koning wil een feesthal oprichten,
die blijkbaar vrij op den koningshof moet staan.
Zij schitterde van het goud, was weergaloos schoon
en moest dienen voor feesten. Versterkingen zijn
er niet en de benamingen waarmede dit gebouw
wordt aangeduid, beteekenen zooveel als: kamer,
woning, zaal m.a.w. een residentie, een hof.
Daarnaast is er sprake van een volksburcht, van
het oude goed der burchten van den stam, van de
maagschap. Dit type diende als toevluchtsoord,
bood gelegenheid tot een hardnekkige verdediging;
dit maagschapsfort was voorzien van wallen en
palissadeeringen, het lag op een ongenaakbare
plaats. Van belang is, dat in deze verre tijden on
derscheid gemaakt wordt tusschen de residentie en
het fort, tusschen het Hof, de zaal en den burcht.
Talrijke plaatsnamen in eigen land hebben de her
innering bewaard aan deze zalen, zooals de acht
„zaligheden" in de omgeving van Eindhoven,
waarvan Ketersel zou beteekenen de Nederzaal,
de sala inferior. De sala wordt met name genoemd
in een schenking 4G) van het jaar 709. Een zekere
37
Dit begrip kennen wij nog in benamingen als: de leenzaal
van Curingen, de leenzaal van Dieteren, de (Keulsche) man
kamer van Heerlen, enz.