zelf, die wellicht op de Opdracht in den tempel geknield is voorgesteld1). Het was in den loop van 1923 dat kerkvoogden het koor opnieuw lieten witten. Een van de witters vond kleuren en figuren onder de oudere witlagcn, waarop in overleg met het Rijksbureau voor de Monumentenzorg de schilder J. Por de opdracht kreeg tot restauratie der schilderingen, die bestond in het fixeeren der loslatende verf en in het licht bijwerken der plekken, waar de verf reeds min of meer verloren was gegaan, een bewerking, die een voudiger lijkt dan zij inderdaad is. Terwijl de schilderingen stuk voor stuk onder de witkalk te voorschijn kwamen, en wij op de stelling 15 Meter boven den grond ze van nabij konden bezichtigen, zagen wij de geheele reeks, zoo volledig als er nergens in ons land of elders in de noordelijke lan den te vinden is, in fijne kleuren opbloeien. Voordat wij de voorstellingen bekijken, zien wij dat tegen het groote muurvlak, dat het koor aan de westzijde afsluit, hoog als dit uitsteekt boven het schip, ook een schildering was aangebracht. Enkele fragmenten van engelen en duivels en van opgestane en geredde zielen, waartusschen een lint met de bekende oproep van den bazuin- blazenden engel2), laten weten dat hier: het 37 J) Zie G. J. Hoogewerff, De Noord-Nederlandsche Schilderkunst II blz. 557 e.v., die mijn onderstelling opteekende. Surgite mortui venite ad cium (judicium).

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1942 | | pagina 53