HOOFDSTUK VII
DE OUDE OMWALLING
Ongeveer 1410 worden in Haarlem de stadsgren
zen versterkt door poorten en torens in aansluiting
met een doorloopende ommuring, die de oudere
aarden wallen geheel verving. De muren werden
onderbroken door ronde schansen en wachthuizen
en een breede strook grond tusschen grachten en
muren, de zoogenaamde gordijnen, met een on
doordringbare doornhaag beplant. De schilder
Nic. van Berchem heeft op zijn Wintergezicht
(Rijksmuseum) deze doornhagen afgebeeld.
Het Spaarne werd aan de Noordzijde afgesloten
door de St. Catrynentorens, namelijk den kleinen
Goevrouwtoren aan de buitenzijde en den grooten
Zandertoren aan de binnenzijde, aan de Zuidzijde
door den ouden Blinde Jonckerstoren en de Eend
jespoort. De toegang naar de Beek, die van de
Brouwersvaart dwars door het oudste Haarlem
naar het Spaarne gegraven was, werd bewaakt
door de Raakstorens, met bastions aan den buiten
kant waren deze „waeckhuusen" aan de stadszijde
kleine huisjes met trapgevels, waartusschen het
water 's nachts met een valdeur aan een raexse
(d.i. ketting) werd afgesloten.
De negen poorten der stad zijn tijdens het beleg op
38