HOOFDSTUK XXV
KUNST UIT DEN BLOEITIJD
EN DAARNA
N a het beleg van 1572, toen geen kerken, kapellen
of geestelijke instellingen in Haarlem meer kunst-
bevorderend optraden werd het stadsbestuur lan
gen tijd met schutterijen, regenten en particulieren
de voornaamste kunstbeschermer. Ter opluiste
ring van het raadhuis en de kamers van het Prin
senhof kregen Cornelis Cornelisz, Pieter de Greb-
ber, Karei van Mander, Hendrik Vroom, Hendrik
Pot, Jan de Bray en Cornelis van Wieringen be
stellingen voor kunstwerken, die deels in het stad
huis, deels in het Frans Halsmuseum bewaard zijn
gebleven.
De kunstbescherming had niet altijd gelukkige re
sultaten, zooals in het Frans Halsmuseum te zien
is, bij de vreemde combinatie waar, volgens een
regeeringsopdracht van 1590, Cornelis Cornelisz
een nieuw middenstuk moest leveren voor de al
taarvleugels van Maarten van Heemskerk, die uit
de St. Bavo gered waren en de schilder de even
kranig geteekende als afgrijselijke voorstelling
van den Kindermoord van Bethlehem daarvoor
schilderde.
Toen na den dood van den laatsten Commandeur
96