Hero van Ockinga) ben ik geneigd hem aan dezen
meester toe te schrijven. Gaat men hiermede accoord,
dan komt voor deze groep eveneens in aanmerking
een al bijna even ernstig afgesleten steen in de Fra-
neker kerk voor „den eedelen eerentvesten Goffo van
Roerda", een Friesch edelman, die 23 April 1559 over
leed en die hier wederom in het midden van de zerk
in effigie is voorgesteld, nu niet meer in nis of por
tiek, maar voor een front van uitgelezen specimina
van architectuur. Opmerkelijk is de houding van den
„ridder"weer staat deze hoofdpersoon iets achter
over geleund en zijn linkerhand is het weer, evenals
te Ameland, die het wapen aan linten omhoog houdt.
Het fries, hier vervangen door een open galerij, wordt
doorbroken door een poortje, geheel op de wijze van
de Amelandsche parallelditmaal pronkt daarin geen
wapen maar een onverbeterlijk geplaatste Romein-
sche helm. (Afb. 21.)
Bijna zou ik mij laten verleiden ook nog de steenen
te Nes, gemeente Utingeradeel, geplaatst voor een
commandeur van de Duitsche Orde, de verschillende
groote stukken voor de „praebendarii" te Zwichum-
en in de Groningsche Martinikerk voor' „la noble et
honeste dame Anna de Ligne dicte de Barbansson" te
bespreken, maar mijn bestek laat niet toe hierop in te
gaan. Laatstgenoemde steen ware onder de besproken
categorie te brengen, behalve door zijn afmetingen
(1,32 X 2,35 M.) ook door zijn type. Terwijl de
maker onmiskenbaar tot de „school" van Lucas be
hoord moet hebben, wijst een signatuur in de boven
rand op een zekeren „Bod (Afb. 26.)
Ik hoop intusschen, dat de voorbeelden, die ik hier
heb kunnen bespreken (zij het telkens wel zeer in 't
kortmijn lezers een aanleiding zullen zijn om de
prachtige werkstukken ter plaatse eens te gaan be
zichtigen zij zijn waard om beter gekend te worden.
73