nering aan het feit, dat de geliefde Graaf eens opge baard had gelegen in de afgebroken kerk, levendig te houden. Een steen, misschien zelfs een, die op het koor gelegen had ter plaatse, waar de traditie wilde, dat de Graaf zijn ligplaats had gevonden, werd eerst toen van een opschrift voorzien, waarna de eikenhou ten omlijsting en het verduidelijkende jaartal respec tievelijk telkens een halve eeuw later nog eens wer den toegevoegd Mutatis mutandis is het zóó gegaan met de steenen te Rijnsburg, want de daar gesignaleerde „monumen ten" bezitten zoo mogelijk nog minder authentici teit. Voorbeelden als deze zijn nog uit te breiden, bijvoor beeld met de zerk voor Hildewaris gravin van Rode, in 1173 de stichteres der St. Odakapel te St. Oeden- rode, het monument voor den Roomsch-koning Wil lem II in den Zuidwand der Ned. Herv. Koorkerk te Middelburg onder een gothische dekzerk uit de XlVe eeuw dateerende in een gemetselde nis en dat voor den in 1473 gestorven hertog Adolf van Gelre in de kerk te Grave. Evenmin lijkt mij een contempo rain werk de nu in het gesticht van dien naam ter plaatse ingemetselde zerk voor de H. Liduina, de in 1433 overleden maagd van Schiedam. Na zooveel negatiefs moge ik Uw aandacht eindelijk eens vragen voor de steenen uit de Noordelijke provin ciën. De belangrijkste is daar die voor den jongeling Eppo, afkomstig uit het Friesche dorpskerkje van Rinsumageest, Dit stuk wordt sinds zijn verwijdering uit den muur dezer kerk bewaard in het Friesch Mu seum te Leeuwarden en is ook weer het deksel van een sarcofaag van rooden zandsteen. De jongeling Eppo, dien men rekent tot het geslacht Tjaarda, dat te Rin sumageest een stamslot bezat, is ten voeten uit voor gesteld in een met simpele spitsboog gesloten nis, hou- 37

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1942 | | pagina 56