schrift „De Navorscher" zich er over hoe jaar op jaar
bij de verbouwing van bedehuizen vele grafzerken
door onachtzaamheid verloren gingen, ja spoedig
misschien de tijd zou hebben vernietigd wat het bar-
barenwaardige woeden tegen de familiewapens in het
laatst der XVIIIe eeuw nog had overgelaten. En men
kon er de verzuchting bijvoegen wat is er na dien tijd
al weer niet verdwenenDe klager van 1854 wist
raad. Hij achtte het wenschelijk dat de kerkbesturen
zich met de vervaardiging van aanteekeningen der
grafschriften zouden belasten terecht dus consta
teerde hij, dat aan bescherming dezer categorie van
monumenten van geschiedenis en kunst beschrijving
diende vooraf te gaan.
Het is bij een plan gebleven. Maar gelukkig zijn er
in de provincie Groningen omstreeks 1910 een viertal
personen op dit gebied gaan samenwerken. Zij brach
ten in dat jaar een uitgave tot stand, waarin zij onder
den titel „Grafschriften in Stad en Lande" een waar
lijk indrukwekkende collectie bijeenbrachten.
Vervolgens is het de verdienste van mijn kortelings
overleden medewerker, Mr. P. C. Bloys van Treslong
Prins geweest, dat onverdroten aan dezen inventari-
seeringsarbeid is voortgewerkt. Van zijn hand versche
nen achtereenvolgens de „Genealogische en Heraldi
sche Gedenkwaardigheden in en uit de Kerken" der
provinciën Gelderland (1917/18, in het tijdschrift de
„Wapenheraut"), Utrecht (1919), Zeeland (1919),
Zuid-Holland (1922, drie deelen), Noord-Brabant
(1924; 2 deelen) en Overijssel (1925) alsmede in
samenwerking met schrijver dezes Noord-Holland (5
deelen; 1928'31). Daarna heb ik met den Heer
J. Westra van Holthe in 1937 het deel Drenthe be
werkt, terwijl ik met den inventariseeringsarbeid van
Friesland en Limburg nog niet geheel gereed ben.
Inmiddels zijn er nog verscheidene boeken en tijd-
'3