„winkel of nering" en kunnen daardoor goedkooper werken dan de gildemeesters, die de lasten van het gilde hebben te dragen en„om hun nering te doen, zware huren moeten verwonen". Omgekeerd heeft men te erkennen, dat sommige gildemeesters erop uit zijn van deze beunhazen te profiteeren, door van hen tegen een zacht prijsje werkstukken te koopen en deze met een zoet winstje van de hand te doen. Ook hier tegen zijn verordeningen uitgevaardigd, niet één keer, maar herhaaldelijk. Steeds een achttienkaraats-gilde- meester te zijn, was blijkbaar niet voor ieder doenlijk. Maar bij dit al blijft het ambacht der kistemakers op hoog peil, zoolang het gaat om de deugdelijkheid en het mooie van het werk. Voor het ontwerpen hebben zij, behalve de direct overgeleverde vormen, de mo delboeken gebruikt van Hans Vredeman de Vries, en later in mindere mate, die van zijn zoon Paul Vrede man de Vries 1567na 1630) en van Crispin van de Passé d. j. 15971670). Op eigen wijze hebben zij deze fantastische papieren-ontwerpen in materie weten om te zetten tot werkelijke gebruiksvoorwerpen en betimmering van het binnenhuis. Een houvast voor de verhouding en profileering der architectoni sche onderdeden hebben zij aan de 16e eeuwsche ordeboeken, die toen nog steeds geraadpleegd wer den. Bovendien oefenen de twee belangrijke bouw meesters, de Amsterdamsche Hendrik de Keyser (15651621) en de Haarlemsche Lieven de Key 15601627), in het begin der 17e eeuw invloed uit op het binnenhuis. 67

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1942 | | pagina 70