B. BINNENHUIS
Gestaag gaat het gildewezen voort. Ondanks het in
't laatste kwart der 16e eeuw zijn godsdienstig karak
ter verloor, blijven de heiligennamen der patroons
nog voortbestaan. Zoo ziet men dat bij het verzorgen
van het binnenhuis het Sint Joseph-gilde een belang
rijk aandeel heeft. In Amsterdam bestaat het uit de
timmerlieden, kistemakers, stoelendraaiers, Spaan-
sche stoelenmakers en draaiers. In 1626 koopen zich
de ebbenhout-werkers daarbij in en een jaar later
wordt hun meesterproef vastgesteld, die zal bestaan
uit het maken van een „zeskante kas van ebbenhout".
Wat in dien tijd den verkoop van meubels te Amster
dam betreft, geschiedt dit behalve aan den winkel,
ook in het stedelijk kistemakerspand, gelegen in de
Kalverstraat tegenover den Heiligenweg, waar om
beurt de meesters hun werk mogen tentoonstellen.
Zij, die onder den prijs willen verkoopen, bij gebrek
aan afzet, nemen soms hun toevlucht tot de uitdra
gerij, een handel die toen hoofdzakelijk door vrouwen
gedreven werd. Hiertegen zijn reeds in de 16e eeuw
keuren gemaakt, die, toen het euvel blijkbaar toenam,
in de 17e eeuw strenger worden. Vooral treedt men
straf op tegen oneerlijke concurrentie en worden her
haaldelijk scherpe bepalingen uitgevaardigd tegen
„onvrije meesters of beunhazen", zij die op de „beun"
(zolder of vliering) werken. Dezen zijn wel meesters
in het vak en burgers of ingezetenen van een stad,
doch niet aangesloten bij een gilde. Zij hebben geen
66
i. AMBACHT