geslagen, waarvoor men kelder, bovenverdiepingen
en zolder in beslag neemt. Waar de handel meer om
vang krijgt, moet grooter opslagruimte gezocht wor
den. Hiertoe maakt men den kelder tot een soort
onderhuis of „onderstuk" door den vloer van den
beganengrond hooger te leggen, met gevolg dat men
buiten een paar stoeptreden met bordesje heeft te
bouwen. Deze geven een wat grootscher indruk bij
het binnenkomen van het voorhuis, dat geen winkel
nu meer zijnde, als hal dienst gaat doen. De vroegere
spiltrap heeft thans afgedaan en is vervangen door
een gemakkelijker loopende rechte „steektrap", welke
direct achter het voorhuis of, zooals later, bij het
achterhuis gelegen is.
Een nieuwe phase van het heerenhuis vormt de bouw
van een woning met achterhuis. Vergeten wij niet hoe
het voor koopsteden van belang is, dat haar huizen
zooveel mogelijk dicht aan het water liggen, opdat de
koopwaren vlug vervoerd kunnen worden. Een der
schoonste voorbeelden daarvan toont Amsterdam in
dien tijd, door zijn grachten-aanleg van 1612. Wil
men vele huizen voor dit doel aan zoo'n gracht bou
wen, dan moet men de perceelen smal en diep maken.
Een gevolg hiervan is het bouwen van een achterhuis,
gescheiden door een binnenplaatsje van het oorspron
kelijke woonhuis-type. Nieuw is dat niet, want reeds
de groote koopmanshuizen der Middeleeuwen, vooral
in de Hansa-steden, toonen ditmaar het wordt bij
ons eerst algemeener, wanneer de rijkdom toeneemt.
Door dezen bouw wijzigde zich niet alleen de platte
grond daar ter plaatse, doch ook in het voorgedeelte.
64