zware cn moeilijk verplaatsbare meubel wordt in de
2 e helft dier eeuw lichter.
De huif stoel, die doet denken aan onzen strandstoel,
vervangt voor een deel den zetel. Hij ontleent zijn
practisch nut aan de rugbeschutting tegen tocht,
wanneer men bij het vuur zittend, sterk van voren
verhit wordt.
De armstoel neemt na het midden der eeuw de plaats
van den zwaren zetel in. Zijn vorm is dan sterk onder
invloed van de in Frankrijk voorkomende „Caque-
toir" of „Caqueteuse" praatstoel). Hierbij heeft
de zitting den vorm van een trapezium of van een
veelhoek met vijf zijden van een achthoek. In het
eerste geval rust hij op vier, in het laatste geval op
zes pooten, waarvan de twee achterste hooger door-
loopen om als stijlen der rugleuning dienst te doen,
en de twee voorste, boven de zitting, de armleggers
ondersteunen. Die pooten zijn veelal rond, zooals bij
de schemels, maar onder invloed der modelboeken
worden de gedraaide cylindervormen, evenals de
pooten der tafels, klassieke kolommen. Daar waar de
voet- en zitregels (onder de zitting) hierin vallen of
„vergaard" zijn, maakt men plaatselijk een vierkant
of rechthoekig gedeelte, dat het „huis" genoemd
wordt. Langzamerhand wijzigen zich de tusschen die
huizen gelegen cylindrische geledingen en komen
daarvoor in de plaats ranke vaas- cn fleschvormen,
zoodat tegen 1600 de stoelpoot met „huis-en-gele
ding" ontstaan is.
De X-stoel is aanvankelijk een vouwstoel, die men
kan samenklappen. Hij is ontleend aan den Italiaan-
58