Voornamelijk in Noord-Italië waren deze inheemsch zij vinden hun weg in het begin der 16e eeuw naar Frankrijk en gaan van daar naar Zuid-Nederland, getuige de gravures van Antwerpsche meesters uit het begin van het tweede kwart dier eeuw. In dien tijd zien wij ook bij onze grafische kunstenaars den eer sten aanloop daarvan en beginnen omstreeks 1540 de houtsnijders en beeldhouwers dezen modernen (zij spreken van „antieken") ornamentenschat plastisch uit te voeren. Dan nemen de motieven in aantal toe tegen het midden der eeuw, hoewel het kandelaber ornament verdwijnt. Kinderfiguurtjes, satyrs, bokken, atlanten en karyatiden (mannelijke en vrouwelijke draagfiguren), hermen (halffiguren op zuil), vogels en bloemen, alles speels voortijlend zonder zwaarte, flaneeren over het vlak. Men geeft deze den naam van „grottesken" (ook: grotesken), een woord ont leend aan de in het begin der 16e eeuw te Rome ge vonden versieringen der onder den grond (grotte) liggende opgegraven bouwwerken uit den Romein- schen tijd. Door Raffael met zijn leerlingen werden zij als motieven voor wandschilderingen toegepast o.m. in de loggia van het Vaticaan te Rome. In Ant werpen is het de meester Comelis Floris, genaamd de Vriendt (15141575), die deze, tot eigen Vlaam- sche motieven verwerkt, in gravure uitgeeft. In de 2e helft der 16e eeuw vindt bij ons deze Floris-stijl ornamentiek toepassing in het snij- en beeldhouw werk van het huisraad. Uit de klassiek Romeinsche kunst leiden de Ita lianen der renaissance vóór 1500 ook de „cartouche" 47

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1942 | | pagina 50