steld en tot leerstukken gemaakt. Als leidraad dient
daarbij het door de middeleeuwsche handschriften
bewaard gebleven werk: „Tien boeken over bouw
kunst" van Vitruvius, den Romeinschen bouwmeester
ten tijde van het begin onzer jaartelling. In 1482 ver
schijnt hiervan de eerste latijnsche en in 1521 de eer
ste Italiaansche druk.
Al deze elementen voeren in het vroeg-15e eeuwsche
Italië tot een volkomen breuk met de gothiek, die
in dit klassieke land nooit geheel was beklijfd. Spoe
dig had de renaissance haar pleit gewonnen en reeds
om 1500 zijn de eerste glimpen van haar invloed in
Frankrijk merkbaar. Vandaar gaat haar tocht naar
de Zuidelijke Nederlanden en vervolgens naar de
Noordelijke. Omstreeks 151 o beginnen onze grafische
kunstenaars hiervan te getuigen bij hun ornamentale
composities. De bouw- en binnenhuiskunst, sterk ver
ankerd aan het maatschappelijke leven, zal eerst later
tastend en omzichtig de nieuwe vormen toepassen,
naarmate het humanistisch denken ingang vindt.
Weinig is hiervan over voorzoover dit het binnenhuis
in zijn geheel aangaat; slechts fragmenten komen
verspreid voor. Waar in het vroegere en het latere
tijdperk de schilder- en prentkunst tal van gegevens
hierover verschaffen, is dit voor de 16e eeuw ongun
stiger. Vele kunstenaars toch grepen niet naar het
eigen-landsche schoon, doch onder bovengenoemde
vereering was Italië hun voorbeeld. Gunstiger daar
entegen is het gesteld met het huisraad, waarvan
gedeelten van betimmeringen en verscheidene groote
meubels bewaard zijn.
38