drie zijden door een geprofileerde lijst omrand, ter wijl aan de bovenzijde de afsluiting plaats heeft door een „toog" of boog, met in de zwikken een speelsch plantenornament met engelfiguurtjes die een bloem korf dragen. Een zware kap dekt het geheel af. 26. Geldersche kast. Deze rust aan de voorzijde op drie bolpooten en achter op twee vierkante pooten, uiteinden der stijlen. Aan de voorzijde zijn deze pooten versierd met een spekstuk en uitgezaagde con soles. De stijlen zelf zijn als pilasters bewerkt met cannelures en gesphanger. De deuren hebben elk twee paneelen met kussens, wier vlakke middenvakjes om rand zijn door een „robbellijst" welke opgelijmd is en een meer machinale wijze van steekwerk vertegen woordigt. De kap heeft een laag architraaf, een ge bogen lijst met blaasknorren als fries, en een sterk geprofileerde, doch niet veel overstekende afdeklijst. 27. Spaansche stoel. De kolompooten, onder en boven eindigend in huizen, zijn verbonden door fijn geprofileerde voet- en zitregels. Bij deze laatste zijn de profileeringen niet meer te zien door de nieuwe bekleeding der zitting. De rugleuning heeft nog de oude leerbekleeding en de stijlen hiervan zijn be kroond met leeuwen-schildhouders op ionische kapi- teelen. 28. Armstoel. De getorste pooten hebben huizen, waarin de getorste regels of sporten vergaard zijn. De licht gebogen armlegger eindigt in een leeuwen muil. De leerbekleeding der trapeziumvormige zit ting met koehaarvulling is op singels aangebracht. De 100

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1942 | | pagina 103