overloop, heeft een balustrade van toskaansche zuil
tjes. De zoldering wordt gedragen door moer- en
kinderbinten.
19. Betimmering. De bedstede heeft een onderstel
dat afgesloten is door twee zijschotten en een voor
schot, alle met kornispaneelen, die in het midden een
leeuwen- of een diamantkop hebben. De hoekstijlen
beginnen met een sokkel, waarop afwisselend staat
een atlant- en een karyatide-herm, bekroond met
ionisch kapiteel. Boven de zijschotten en de deur is
een rand van „spekstukjes". De hoekstijlen dragen
den bedhemel, die aan de buitenzijden als kroonlijst
dienst doet en boven de deur voortloopt. Deze kroon
lijst bestaat uit een smal architraaf en een breed fries,
dat ingedeeld is door leeuwenconsoles en paneelen
met moreske of arabeske (d.i. aan Spaansch-moor-
sche of Spaansch-arabische vormen ontleend) car
touches, die bevestigd zijn door quasi-nagels van
ebbenhout. Het geheel wordt bekroond door een
afdeklijst op consoles, z.g. modillons).
20. Armstoel. De pooten zijn uit huis- en -geleding
opgebouwd. Deze laatste heeft een flesch- of ba-
lustervorm, die boven de zitting voortloopt als stut
voor den platten armlegger (nieuw). Onder, midden
en boven zijn de pooten verbonden door regels. De
achterpooten loopen door als stijlen van de lage rug
leuning, en eindigen in Cherub-kopjes. De roode trijp
der bekleeding is nieuw.
21. Zeeuwsche kast. Deze staat op vierkante poo
ten, gevormd door de verlengde hoekstijlen, waar-
97
7