ongeveer werd verdubbeld. Meesterlijk is de wijze, waarop De Keyser, voortbouwende op de 16de eeuwsche traditie, het onderwerp aan pakte. Onmiskenbaar heeft hij den Oude- kerkstoren bestudeerd, maar met vaste hand in een moderner richting gestuurd, zooals ook de architect van den Franeker stadhuistoren al voor hem had gedaan. De vormen zijn steviger en breeder dan in de 16de eeuw, er zijn forsche horizontale accenten bij een over zichtelijke en duidelijke indeeling. Het ijle, lineaire en fantastische van de gothische en nog half gothische torentoppen heeft plaats gemaakt voor een plastische behandeling, waarin men den beeldhouwer bespeurt. In denzelfden tijd was De Keyser bezig met een veel grootscher onderneming: den bouw van de nieuwe Zuiderkerk met haar kloeken toren (afb. 53). Hoewel de fundeeringen al in 1603 werden gelegd, verrees het bouwwerk niet voor 1606 of 1607 boven den grond, en eerst in 16x4 werd de toren voltooid. Welk een majestueus, feestelijk monument! Op een vrij strakken, in hoofdzaak baksteenen romp volgt een korte zandsteenen tusschengeleding met vrijstaande zuilen voor de afgeschuinde hoeken, geheel opgevat als overgang naar den slanken houten bovenbouw. Deze laatste is niet zoo klaar overzichtelijk van indeeling als die van evengenoemde torens, maar schilder achtiger en rijker van werking. Heeft 93

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1941 | | pagina 93