scheiding der beide hoofd geledingen door een
omgang, en de achtzijdige lantaarnbouw,
waarmee de stadsmetselaar Mr. Bernt in 1550
volgens een ouder plan, nagelaten door
Mr. Pouwell, een aanvang maakte. Verder dan
een begin van dit achtkant kwam men voor-
loopig echter niet, en eerst een eeuw later
hervatte men het werk door het optrekken
van de renaissancelantaarn naar het voorbeeld
van den Lebuinustoren van Deventer, al heel
gauw nog weer verhoogd met een logge attiek
waarop een spits met topkoepeltje. Zoo zien
wij hier een toren die door monumentalen op
zet aan den inheemschen Nederrijnschen trant
eenigszins is ontgroeid.
Hetzelfde is het geval met den indrukwek-
kenden en zeer rijk behandelden toren van de
Groote of St. Maartenskerk te Zaltbommel
(afb. 46). Niet minder dan vier vierkante
geledingen, alle afgesloten door omgangen
met overkraagde balustraden, zijn opeenge
stapeld, en dan komt nog, merkwaardig ge
noeg, een blinde kubusvormige „opzet" die
eertijds een bijzonder slanke spits droeg.
Zwaar aangelegde, maar allengs ijler wor
dende overhoeksche steunbeeren begeleiden
en verbinden de opeengestapelde geledingen.
Het korte benedenstuk is versierd met zeer
smalle nisjes; daarboven heeft elk gevelvlak
telkens vier nissen of galmgaten.
Deze Bommelsche toren is min of meer een
81
6